1 Chronicles 4

1) Perez,

Perez is, eigenlijk te spreken, de zoon van Juda geweest, maar die na hem hier genoemd zijn, zijn uit Perez gesproten.

2) Charmi,

Hij wordt Chelubai genoemd, 1 Kron. 2:9, en ook Kaleb, 1 Kron. 2:18.

1Ch 2.9,18

3) Hur,

Hur is Sobals grootvader geweest, boven, 1 Kron. 2:50, zodat Kaleb, de zoon van Hur, hier wordt uitgelaten.

1Ch 2.50
4) Reaja,

Hij wordt Haro‰ genaamd, een zoon Sobals, 1 Kron. 2:52.

1Ch 2.52

5) Zorathieten;

Dezen hebben gewoond te Zora, gelegen in den stam van Juda; Joz. 15:33.

Jos 15.33
6) Etam:

Dat is, die te Etam gewoond heeft. Zie 2 Kron. 11:6.

2Ch 11.6
7) Pnuel

1 Kron. 2:51 wordt hij Haref genoemd.

1Ch 2.51

8) Husah.

Hij wordt 1 Kron. 4:11, door een verzetting der letters, Suha genoemd.

1Ch 4.11

9) Hur,

Is te weten, dat deze Hur maar ten dele vader van de Bethlemieten geweest is, want dit wordt ook aan Salma toegeschreven, 1 Kron. 2:51,54. Zie de aantekening aldaar.

1Ch 2.51,54

10) Efratha,

Zie 1 Kron. 2:19.

1Ch 2.19
11) Asschur nu,

Hij is geboren na Hezrons zijns vaders dood. Zie 1 Kron. 2:24.

1Ch 2.24
12) [Koz]

Versta hierbij: En Koz, [uit 1 Kron. 4:8] die een zoon van Hela was. Of men kan het begin van 1 Kron. 4:8 aldus overzetten, en Koz, [die] gewon Anub. Zie gelijke verzetting 1 Kron. 2:47, en hieronder, 1 Kron. 4:14.

1Ch 4.8,8 2.47 4.14
13) Jabez

Hij is een van de voornaamsten, van welken de geslachten Aharhels gekomen zijn, waar 1 Kron. 4:8 van staat.

1Ch 4.8

14) ik heb hem

Jabez, omgekeerd uit Jazeb, wordt vertaald, een smartenmaker.

15) Want Jabez

Dit wordt hier bijgevoegd om te kennen te geven waarom Jabez heerlijker en treffelijker was geworden dan zijn broeders, namelijk, omdat hij door het gebed tot God den zegen Gods overvloediger over zijn huis gekregen had.

16) rijkelijk

Hebreeuws, zegenende mij zegent. Dit is een afgekorte en onvolmaakte manier van spreken, waarin de belofte verzwegen wordt, die deze man Gode gedaan heeft, zo hij de zegening verwierf, waar hij God om bad; gelijk de Hebre‰n in het eedzweren de straf verzwijgen, die zij zichzelven toewensen zo zij valselijk zweren; alzo verzwijgen zij somtijds de beloften in hun wensen. Gen. 28:20,21,22 staat het in zijn geheel.

Ge 28.20,21,22
17) Suha,

1 Kron. 4:4 Husa.

1Ch 4.4
18) den vader van

Anders, de vader der stad Nahas.

19) Kenaz

Hij was de vader van Jefunne, wiens zoon was Kaleb, die daarom ook een Keniziet genoemd wordt; Num. 32:12.

Nu 32.12

20) [Meonothai]

Versta hierbij: en Meonothai [uit 1 Kron. 4:14], welke naam in het Hebreeuws niet staat, maar hij moet er noodzakelijk bij verstaan worden.

1Ch 4.14
21) vader des dals

Dat is, overste dergenen, die in het dal der werkmeesters woonden. Zie boven, 1 Kron. 2:21; dit dal is gelegen aan de landpalen van Juda en Benjamin, zodat het tweeherig was, Neh. 11:35.

1Ch 2.21 Ne 11.35

22) werkmeesters;

Of, der smeden. Enigen zetten het over ambachtslieden, of handwerklieden, gelijk Neh. 11:35.

Ne 11.35

23) zij

Te weten, de nakomelingen van Joab.

24) waren werkmeesters.

De zin dezer woorden is: Daarom is dit dal genoemd geworden het dal der timmerlieden, omdat diegenen, die dat bewoonden, timmerlieden waren.

25) kinderen van Kaleb

Zie Num. 32:12.

Nu 32.12

26) weten Kenaz.

Anders, Ukenaz.

27) zij baarde

Te weten, Bitja, Farao's dochter, Mereds vrouw. Zie 1 Kron. 4:18.

1Ch 4.18
28) Joodse huisvrouw

Deze wordt aldus onderscheiden van Mereds andere huisvrouw, namelijk, van Bitja, die vreemd was, zijnde een dochter van Farao uit Egypte. Enigen menen dat dit, te weten, Jehudijah, dat is Joodse of jodin, haar eigen naam geweest is; of immers Hodijah, gelijk zij 1 Kron. 4:19 genoemd wordt, hetwelk ook een Jodin betekent. Anderen menen dat Hodijah een derde vrouw van Mereb is geweest, en dat hij alzo drie‰rlei kinderen heeft gehad.

1Ch 4.19

29) dezen zijn

Te weten, die 1 Kron. 4:17 genoemd staan.

1Ch 4.17
30) huisvrouw Hodija,

Anders, de Joodse.

31) Tilon;

Anders, Tulon.

32) linnenwerkers

Dat is, dergenen, die daar arbeiden in kostelijk fijn lijnwaad, dat men van fijn Egyptisch vlas maakte. Dit vlas was zo fijn als zijde, en daarom vertalen enigen hier, handwerkers in zijde, of zijdewerkers.

33) Chozeba,

Deze stad wordt Chezib genoemd, Gen. 38:5. Zie de aantekening aldaar.

Ge 38.5

34) die over de Moabieten

Dat is, die in des konings plaats over de Moabieten geheerst hebben.

35) doch deze dingen

Alsof hij zeide: Het is onnodig veel van deze dingen te zeggen of te schrijven, want ofschoon wel velen van dezen in hun tijd treffelijke mannen geweest zijn, zo zijn hun nakomelingen zulke slechte en kleinhartige personen geweest, dat zij liever pottenbakkers, hoveniers, enz. geworden zijn, dan dat zij, in hun land wederkerende, hun vaderlijke vrijheid zouden behouden hebben, gelijk 1 Kron. 4:23 verhaald wordt.

1Ch 4.23
36) tuinen;

Of, heggen, heiningen.

37) bij den koning

Sommigen verstaan hier den koning der Moabieten, uit 1 Kron. 4:22; anderen den koning van Babyloni‰, in dit verstand, dat de nakomelingen van Sela liever in Babyloni‰ zijn gebleven dienende, dan dat zij tehuis komende hun vrijheid zouden genoten hebben; en daaruit besluiten die, dat dit boek van Ezra geschreven is na de Babylonische gevangenis. Anderen verstaan hier door het woord koning, den koning van Juda, welken de nakomelingen van Selah dien dienst zouden gedaan hebben, dat zij de hoven der koningen van Juda en hun tuinbouw hebben waargenomen en verzorgd.

1Ch 4.22

38) in zijn werk.

Te weten, in het beplanten zijner hoven.

39) Nemuel en Jamin,

Anders, Jemuel.

40) Jarib,

Anders, Jakin.

41) Zerah,

Anders, Tsohar. Zie van deze drie Gen. 46:10.

Ge 46.10
42) Mibsam

Zie Gen. 25:13.

Ge 25.13
43) zo zeer

Hebreeuws, niet vermenigvuldigd tot de kinderen van Juda toe.

44) zij woonden

Zie Joz. 19:2, waar deze steden ook genoemd staan, alhoewel in de namen derzelver wat verandering valt.

Jos 19.2
45) totdat David

Anders, zolang als David regeerde. Versta dit alzo, te weten, zolang als David en zijn nakomelingen regeerden, en het koninkrijk Juda nog stond, namelijk tot de Babylonische wegvoering; maar als dat is verstoord geworden, zo zijn ook de nakomelingen van Simeon [die in den stam van Juda woonden] uit hun woningen verstoord en verdreven.

46) steden.

Te weten, onbemuurde. Anders kan men het voorgaande dus nemen: En benevens haar dorpen waren Etham en, enz. vijf steden.

47) Dezen

Te weten, die vanaf 1 Kron. 4:34 af tot 1 Kron. 4:38 genoemd staan.

1Ch 4.34,38

48) kwamen tot namen,

Dat is, zij zijn vermaarde mannen geworden.

49) huisgezinnen hunner vaderen

Dat is, zij werden grotelijks vermenigvuldigd.

50) Gedor

Anders, Gedera, of, Giderotha‹m; Joz. 15:36.

Jos 15.36

51) des dals,

Versta hier, dat dal, hetwelk van Efes Dammin reikte tot Ekron toe; gelijk af te nemen is uit 1 Sam. 17:1,52.

1Sa 17.1,52
52) wijd van begrip,

Hebreeuws, wijd van handen.

53) die van Cham

Dit woord hier bij gezet, om te tonen dat de Isra‰lieten recht en reden hadden deze steden in te nemen en de oude inwoners daaruit te drijven, te weten, omdat de nakomelingen van den vervloekten Cham die hadden ingenomen. Zie van Cham Gen. 9:25.

Ge 9.25
54) dergenen

Te weten, der Chamieten tenten, en versta hier de inwoners der tenten en der woningen.

55) verbanden hen,

Dat is, zij roeiden hen uit, als hetgeen dat van God verbannen is.

56) tot op dezen dag;

Te weten, in welken dit beschreven is; versta, tot de tijden van Ezra, die dit boek beschreven heeft, omtrent welken tijd het rijk van David en zijn nakomelingen een einde genomen heeft. Zie de aantekening boven, 1 Kron. 4:31.

1Ch 4.31
57) de overigen

Te weten, die, die overgebleven en ontslopen waren, toen hen Saul uitroeide, 1 Sam. 14:48. En die daarna ook Davids handen ontkomen waren, 2 Sam. 8:12.

1Sa 14.48 2Sa 8.12
Copyright information for DutKant